Soms komt het voor dat een persoon of bedrijf ongemerkt door de rechtbank in staat van faillissement wordt verklaard. Vaak is het dan zo dat de gefailleerde niet wist dat zijn faillissement was aangevraagd. Dit kan er bijvoorbeeld aan liggen dat hij de oproep van de rechtbank niet had ontvangen of gelezen. Wanneer de latere gefailleerde namelijk niet op de faillissementszitting verschijnt, gaat de rechtbank in de regel over tot het uitspreken van het faillissement bij verstek.

Hoewel het voor zo’n gefailleerde erg vervelend is dat hij failliet is verklaard, heeft hij nog wel een mogelijkheid om het faillissement ongedaan te maken. Dat kan hij doen door middel van verzet. Hiervoor is een advocaat nodig die op zeer korte termijn namens de gefailleerde een verzetschrift bij de rechtbank indient.


Verzet
Tijdens het verzet behandelt de rechtbank de faillissementszitting opnieuw. De vordering van aanvrager van het faillissement staat dan centraal. De rechtbank toetst dan of sprake is van een faillissementssituatie. Uit vaste rechtspraak blijkt dat de gefailleerde dan twee opties heeft: of hij betwist de vordering van de aanvrager van het faillissement, of hij zorgt dat de vordering van de aanvrager is voldaan of dat hiervoor een regeling is gesloten. Als de rechtbank niet summierlijk kan vaststellen dat de aanvrager een vordering heeft of de aanvrager heeft geen vordering meer, is er geen sprake van een faillissementssituatie. Andere vorderingen dan die van de aanvrager en zijn steunvordering spelen in verzet in principe geen rol.

Hoger beroep
Wanneer de gefailleerde wel is verschenen op de zitting kan hij niet in verzet gaat, maar moet hij hoger beroep instellen. In dat geval kijkt het hof ook naar de overige schuldeisers in het faillissement. Wil een gefailleerde met succes hoger beroep instellen, dan zou hij in de regel moeten zorgen dat al zijn schuldeisers zijn betaald of dat er een regeling met ze is getroffen.

Ponzi-fraude
Bij de rechtbank in Utrecht speelde korte tijd geleden ook een zaak waarin een gefailleerde – een besloten vennootschap – verzet instelde tegen het faillissementsvonnis dat bij verstek werd uitgesproken.[1] De aanvrager van het faillissement had in het faillissementsverzoek aangegeven dat gefailleerde grote sommen geld aan haar schuldig was, maar ook dat gefailleerde mogelijk een Ponzi-schema had opgetuigd dat eruit bestond dat oude schulden werden afgelost met nieuwe investeringen, terwijl er geen economische activiteiten werden ontplooid. Dat gebruik werd gemaakt van een Ponzi-schema is tijdens het verzet niet betwist door de gefailleerde.

Nadat de gefailleerde verzet had ingesteld, heeft zij met de aanvrager van het faillissement een betalingsregeling getroffen. Zowel gefailleerde als de aanvrager hebben de rechtbank vervolgens aangegeven dat het faillissement vanwege die regeling zou moeten worden vernietigd.

Oordeel rechtbank
De rechtbank hield er echter een ander oordeel op na en besliste dat er in dit geval diende te worden gekeken naar de belangen van alle schuldeisers en niet enkel naar het belang van de aanvrager. Er was naast de vordering van de aanvragers namelijk ook sprake van een schuld aan de Belastingdienst. Ook bleken er verschillende andere schuldeisers te bestaan.

De rechtbank oordeelde dat gefailleerde niet in staat zou zijn om al die schuldeisers te betalen en gaf aan dat zij niet wilde meewerken aan iets wat waarschijnlijk een Ponzi-schema is. Daarnaast wilde zij de betalingsregeling met de aanvrager niet goedkeuren, omdat die mogelijk in strijd met de wet of de goede zeden was. De rechtbank oordeelde daarom dat er wel sprake een faillissementstoestand was en wees het verzoek om het faillissement te vernietigen af.

Conclusie
De uitspraak van de rechtbank is opmerkelijk te noemen, maar niet verrassend. Het is opmerkelijk te noemen dat de rechter in een verzetsprocedure oordeelt dat in dit geval de belangen van de gezamenlijke schuldeisers laat prevaleren boven het belang van de schuldeiser. Ondertussen heeft de gefailleerde geen bezwaar gemaakt tegen de beweringen van de aanvrager dat sprake zou zijn van een Ponzi-schema. Nu dat niet is gedaan, heeft de rechtbank kennelijk vastgesteld dat er ook sprake was van een Ponzi-schema en komt zij mijns inziens terecht tot het oordeel dat zij daar niet aan mee wil werken.


[1] Rb. Midden-Nederland 16 augustus 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:5051, RI 2024/84.