De Hoge Raad heeft op 10 juli jl. aangenomen dat de buitengerechtelijke incassokosten vallen onder het begrip kosten in de zin van artikel 6:44 BW. Dit artikel bepaalt dat een betaling ten aanzien van een openstaande vordering eerst de kosten, dan de verschuldigde rente en daarna pas de hoofdsom dekt. Deze regel beschermt de schuldeiser tegen verlies van zijn aanspraak op rente, doordat de rente blijft lopen zolang de hoofdsom niet volledig is voldaan. Door het arrest van de Hoge Raad zijn expliciet de verschuldigde incassokosten (en de daarover verschuldigde rente) tevens beschermd door ze aan te merken als kosten, welke net als de verschuldigde rente eerder door betaling worden gedekt dan de hoofdsom.

De Hoge Raad heeft eveneens geoordeeld dat de incassokosten ook in B2B-verhoudingen (ambtshalve) gematigd mag worden door de rechter. Het staat de rechter zelfs vrij, indien de gevorderde incassokosten niet nader worden gemotiveerd, de kosten te matigen tot het (lage) incassotarief dat wordt gehanteerd voor consumenten. In geval van matiging dient de rechter alle omstandigheden van het geval in acht te nemen. Een incassopercentage dat in de branche waarin beide partijen opereren wordt gehanteerd (of dat door de schuldenaar zelf wordt gebruikt) kan bij de beoordeling een rol spelen. Een dergelijk percentage kan echter niet gelden als uitgangspunt. Ook het percentage dat de schuldeiser aan haar rechtsbijstandverlener (bijvoorbeeld deurwaarder of advocaat) betaald, mag niet als vast uitgangspunt worden genomen.