Op 8 december 2021 schreef ik een opinieartikel in Het Financieele Dagblad “Die faillissementsgolf komt, en dat zal de fiscus niet goed uitkomen”. Daarin schets ik een doemscenario voor de fiscus als vanaf oktober 2022 € 18 miljard aan belastingschulden op een termijn van vijf jaar moet worden terugbetaald en veel bedrijven het faillissement als instrument voor reorganisatie en schuldsanering zullen gaan gebruiken.
Ik trok de ongezouten conclusie dat de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA) als nieuw instrument voor schuldsanering voor de meeste MKB bedrijven geen oplossing biedt omdat toepassing complex, kostbaar, onzeker en langdurig is. Dat leverde nogal wat reacties op van relaties die de WHOA juist een warm hart toedragen. Die conclusie was ook wel een beetje kort door de bocht, juist om mensen aan het denken te zetten en de discussie op gang te krijgen. Het artikel was bovendien beperkt in de hoeveelheid te gebruiken woorden, daarom volgt hier een meer genuanceerde toelichting.
In de 82 tot nu toe door ons bijgehouden rechterlijke uitspraken onder de WHOA tellen wij 7 gevallen waarin het door schuldeisers geaccepteerde akkoord door de rechtbank werd goedgekeurd (gehomologeerd) en 5 gevallen waarin het door een meerderheid van schuldeisers geaccepteerde akkoord door de rechtbank werd afgewezen. De andere uitspraken bevatten allerlei voorzieningen zoals afkoelingsperiodes, benoeming van observatoren, herstructureringsdeskundigen e.d.
Een in het oog springend voorbeeld van een afgewezen homologatie van een onderhands akkoord betreft de “Ontzorgd Wonen Groep”, een exploitant van ouderentehuizen. Het bedrijf had een negatief eigen vermogen, een schuldenlast van € 55 miljoen en 180 mensen in dienst. Het akkoord werd begeleid door een te goeder naam en faam bekendstaand advocatenkantoor en naar ik verwacht andere goede financiële adviseurs. De advieskosten zijn mij niet bekend, maar die zullen fors zijn geweest. Het bereikte akkoord werd niet door alle schuldeisers gedragen, maar daarvoor is nu juist de WHOA bedoeld, om ook weigerachtige schuldeisers te kunnen dwingen aan een geaccepteerd akkoord te binden.
De rechtbank weigerde de homologatie van het bereikte akkoord, onder andere omdat niet aan de wettelijke informatieplicht voor schuldeisers was voldaan. Nu is nakoming van die omvangrijke informatieverplichtingen in de praktijk best lastig gebleken en niet iedere rechtbank past die even formeel toe. Maar een afwijzing van de homologatie op die grond is natuurlijk zonde van het daaraan bestede geld. Een hoger beroep is niet mogelijk, dus dat was meteen einde verhaal voor dit bedrijf. Het bedrijf ging dan ook kort daarna failliet en, naar ik begrijp, werd er een doorstart gerealiseerd.
Dit is een praktijkvoorbeeld van hoe het in mijn ogen niet met de WHOA zou moeten lopen. Echter, als het gaat om strategische keuzes die een bedrijf met financiële problemen moet maken tussen de verschillende instrumenten voor herstructurering en schuldsanering hoort een afweging tussen een eigen faillissementsaanvraag (in mijn artikel heb ik die gang van zaken kort uiteengezet) en een onderhands schuldenakkoord onder de WHOA daarbij. Gelet op de aanzienlijke advieskosten die zijn gemoeid met een WHOA akkoord en de – zo bevestigt de praktijk – onzekere afloop als het gaat om homologatie, zal die keuze in veel gevallen op de eigen faillissementsaanvraag vallen.
En dat is jammer! Want ook ik draag de WHOA in de kern een warm hart toe, maar dan zal de regeling wel praktisch werkbaar moeten zijn. Ik ben benieuwd of dat gaat blijken uit de WHOA trajecten en de daarbij behorende gerechtelijke uitspraken die dit jaar gaan volgen.