In recent arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd geoordeeld dat de (feitelijk) bestuurders van een gefailleerde zorgstichting aansprakelijk zijn voor het tekort in het faillissement.

De curator van de gefailleerde zorgstichting vordert in deze hoger beroepsprocedure dat de drie gedaagden op grond van artikel 2:300a jo. 2:138 BW aansprakelijk worden gehouden voor het tekort in het faillissement. In eerste aanleg werd door de Rechtbank Overijssel deze vordering slechts ten aanzien van twee van de drie gedaagden toegewezen. De derde gedaagde kon volgens de Rechtbank Overijssel niet worden aangemerkt als bestuurder en daar ook niet mee worden gelijkgesteld, waardoor aansprakelijkheid op grond van artikel 2:300a jo. 2:138 BW volgens de rechtbank niet mogelijk was.


Vordering gedaagden
Zowel de curator als de gedaagden gaan tegen het vonnis van de Rechtbank Overijssel in hoger beroep. Door de gedaagden wordt aangevoerd dat de het in strijd met artikel 6 EVRM is dat de curator sinds de aansprakelijkstelling beslag heeft gelegd op het volledige vermogen van de drie gedaagden en dat zij zich daardoor niet afdoende hebben kunnen verweren in het hoger beroep. Daarom stelen zij zich op het standpunt dat de gehele vordering van de curator jegens de drie gedaagden dient te worden afgewezen. Door het Gerechtshof wordt aan dit standpunt voorbij gegaan met de uitleg dat het in beginsel niet aan een civiele partij is om de toegang tot de rechter te waarborgen.

Vordering curator
De curator vordert, nadat zijn vordering in eerste aanleg deels was afgewezen, in hoger beroep alsnog dat de drie gedaagden aansprakelijk worden gehouden voor het faillissementstekort wegens het kennelijk onbehoorlijk vervullen van hun taak als bestuurder. Deze kennelijke onbehoorlijke taakvervulling is er volgens de curator in gelegen dat de gedaagden in hun taak als bestuurder, ondanks meerdere herinneringen een aanwijzingen van de Inspectie, onvoldoende wijzigingen hebben doorgevoerd in de wijze waarop zorg werd verleend. Volgens de curator heeft dit handelen, met name het niet opvolgen van aanwijzingen van de Inspectie, te gelden als een belangrijke oorzaak van het faillissement. Doordat het bestuur deze aanwijzingen niet heeft opgevolgd, besloot de inspectie dat zij geen zorgactiviteiten mocht exploiteren en dat heeft ertoe geleid dat er geen inkomsten meer werden gegenereerd.

Daarnaast beroept de curator zich erop dat zorgfraude is gepleegd. Dit is er volgens de curator onder andere in gelegen dat, zo blijkt uit rapportages van Zilveren Kruis en de gemeente, meer zorg is gedeclareerd dan er daadwerkelijk is geleverd.

Wie heeft te gelden als bestuurder?
In eerste aanleg kwam de Rechtbank Overijssel tot het oordeel dat slechts gedaagden 1 en 3 hebben te gelden als (feitelijk) bestuurder. In hoger beroep beantwoordt het Gerechtshof wederom of gedaagden hebben te gelden als bestuurder of daarmee gelijk kunnen worden gesteld. Het Gerechtshof oordeelt dat alle gedaagden kunnen worden aangemerkt als statutair of feitelijk bestuurder. Ten aanzien van gedaagde 1 wordt geoordeeld dat zij volgens de statuten bestuurder was ten tijde van het faillissement. Voor wat betreft gedaagden 2 en 3 komt het Gerechtshof tot de conclusie dat zij zich voorafgaand aan het faillissement van de zorgstichting bezig hebben gehouden met bij wie zorg werd ingekocht, het werven van personeel en cliënten en het voeren van overleg met belangrijke ketenpartners, zoals de cliëntenraad en de Inspectie. Om voorgaande redenen komt het Gerechtshof dan ook tot het oordeel dat, anders dan in eerste aanleg door de rechtbank is besloten, gedaagden 2 en 3 kunnen worden aangemerkt als feitelijk beleidsbepalers.

Oordeel Gerechtshof
Het Gerechtshof komt tot het oordeel dat het handelen van de bestuurders als omschreven onder “vordering curator” heeft te gelden als een kennelijke onbehoorlijke taakvervulling in de zin van artikel 2:138 BW. Daarnaast komt het Gerechtshof tot het oordeel dat dit handelen van de bestuurders, het niet, dan wel niet tijdig opvolgen van de aanwijzingen van de inspectie, een belangrijke oorzaak van het faillissement is.

Door het Gerechtshof worden dan ook de drie (feitelijk) bestuurders aansprakelijk gehouden voor het tekort in het faillissement. Daarbij wordt geen voorschot toegewezen omdat de curator reeds beslag heeft gelegd op het gehele vermogen van de gedaagden.

Conclusie
Uit dit arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden volgt dat het als bestuurder van een zorgstichting of bijvoorbeeld besloten vennootschap verstandig is om aanwijzingen van de Inspectie of rapporten van de gemeente of zorgverzekeraar goed door te nemen en aan deze aanwijzingen opvolging te geven. Daarnaast is het vanzelfsprekend niet verstandig om niet geleverde zorg te declareren. Als dat niet, dan wel niet op juiste wijze wordt gedaan, leidt dat voor zowel statutair als feitelijk bestuurders tot een mogelijke bestuurdersaansprakelijkheidsclaim.

Mocht u als bestuurder van een stichting of andere rechtspersoon aansprakelijk worden gesteld, is het verstandig om u te laten bijstaan door een advocaat. Bij Turnaround Advocaten kunnen wij u zowel vanaf onze locatie in Best als Utrecht bijstaan in een dergelijke procedure.